- à
- a1 [aa]〈m.〉1 a♦voorbeelden:1 〈boekwezen〉 a commercial • apenstaartjeprouver qc. par a plus b • iets glashelder bewijzenne savoir ni a ni b • geen a voor b kennena comme Anatole • de a van Anna————————a2 [aa]〈werkwoord〉 → avoir= aux; prép(à+le)1) aan, voor2) in, bij, op, te3) naar, op...af4) om, tot, voor, bij5) om te6) met7) te [voet]8) voor, tegen [prijs]
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.